Het was een warme zomerdag in het jaar 1835 toen de rustige gemeenschap rond Dalen werd opgeschrikt door een vreemde ontdekking. Een groepje jeugdige koewachters uit het dorp, belast met het hoeden van de kuddes die graasden langs de oevers van het Drostendiepje, deed een opmerkelijke waarneming. Vanaf een afstandje zagen ze bij de beek een figuur ronddwalen, gehuld in een rok – een zeldzaam gezicht in die tijd en plaats. Intrigerend en verontrustend tegelijkertijd, bracht de aanblik van deze verwilderde man in een ongebruikelijk kledingstuk de jongens in verwarring en verbazing.

Na enige tijd, nog steeds vervuld van nieuwsgierigheid en lichte angst, keerden de jongens terug naar het dorp Dalen om hun ontdekking te delen met de volmachten, de lokale autoriteiten. Geschrokken door het verhaal van de jongens en zich bewust van de mogelijke gevaren die zo’n onbekende figuur met zich mee kon brengen, besloten de volmachten dat er actie moest worden ondernomen.

Ze wendden zich tot dominee Lamping, een gerespecteerd lid van de gemeenschap en een man bekend om zijn moed en vastberadenheid. Met een mengeling van nieuwsgierigheid en bezorgdheid ging dominee Lamping op pad om de zaak te onderzoeken en poolshoogte te nemen bij de mysterieuze verschijning die door de jongens was gemeld.

Diep in de afgelegen bossen en moerassen van de Huttenbelt ontmoette dominee Lamping de man die bekend zou worden als Edward, maar in de volksmond al snel “Rokken Evert” werd genoemd vanwege zijn ongewone kledingkeuze. Verborgen in een primitieve hut van takken op de Belt/Heugte, had Edward zijn toevlucht gezocht in de eenzaamheid van de natuur, ver weg van de ogen van de wet en de gevaren van zijn verleden als een gedeserteerde soldaat uit een Schots regiment van het Hannoveraans/Britse leger.

Ondanks zijn ruige uiterlijk en zijn onconventionele levensstijl, ontdekte dominee Lamping al snel dat Edward geen bedreiging vormde voor de gemeenschap. Hij was een man van weinig woorden, maar zijn vriendelijkheid en eerlijkheid waren onmiskenbaar. Geleidelijk aan won Edward het vertrouwen van de mensen van Dalen, die zijn aanwezigheid in hun midden accepteerden en zelfs waardeerden.

De boeren van Dalen, geraakt door het verhaal van Edward en zijn strijd om te overleven in de wildernis, besloten hem te helpen. Ze bouwden een bescheiden onderkomen voor hem op de Huttenbelt – eerst een eenvoudige blokhut, later gevolgd door een stal voor een koe en een varken. Zo ontstond de naam Huttenheugte, als eerbetoon aan de man die er zijn thuis had gevonden.

Decennia gingen voorbij en Rokken Evert werd een integraal onderdeel van het dorpsleven in Dalen. Hij paste op de kuddes, hielp bij het werk op de boerderijen en werd zelfs beschouwd als een wijze raadgever door sommigen in de gemeenschap. Maar zijn geheimen en zijn verleden bleven altijd een mysterie, begraven onder de oppervlakte van zijn rustige bestaan.

Uiteindelijk, na een leven van eenzaamheid en ontbering, stierf Rokken Evert in zijn hut op de Huttenbelt, omringd door de natuur die hij had liefgehad en die hem had beschermd. Zijn naamloze graf op het kerkhof van Dalen was een stille herinnering aan de man die ooit een vreemdeling was geweest in een vreemd land. Hoewel de houten gebouwtjes op de Huttenheugte vervielen en verdwenen, bleef de naam voortleven als een testament van de tijd dat een gedeserteerde soldaat uit Schotland zijn toevlucht zocht in de afgelegen wildernis van Coevorden.